De smaak van wolken...

Translated by Katelijne De Vuyst

‘Het is een vrucht van elk seizoen, die de geur van haar reizen meedraagt…’
Grootvader heeft me dat zinnetje vaak gezegd, als hij het over zijn wolken wilde hebben. Hij heeft de mooiste collectie wolken die ik ooit heb gezien. Hij is bij mijn weten de enige mens die wolken verzamelt. Maar zelf zegt hij ‘plukt’, hij vindt dat dat beter klinkt. Dus al vele jaren plukt grootvader wolken. Hij vertrekt ’s ochtends heel vroeg, als ze wakker worden en hun sparrenbed verlaten om naar de hemel te klimmen. Ze laten altijd flarden achter, die aan de boomtakken blijven hangen.

In de bergruimte van grootvader vind je massa’s gestapelde glazen potten met wolken erin. Hij heeft ze allemaal zorgvuldig voorzien van een etiket. De datum van de pluk en de herkomst van de wolk. Om hun oorsprong te bepalen proeft grootvader van de wolken.
Nu en dan laat hij me in zijn bergruimte binnen om eventjes samen met hem te proeven.
‘Hier, Nicolas. Die moet je ’ns proberen. Eentje uit negentienzesenzeventig.’
Ik schep de leegte met gretige handen op en stop haar in mijn mond. Daarna doe ik alsof ik kauw. Ik weet goed dat hij gek is, grootvader. Maar zijn wolken zijn het enige wat hij nog heeft, nadat Omaatje stierf in het auto-ongeluk waardoor ik nu een wees ben. Mijn ouders brachten Omaatje naar het ziekenhuis en toen hadden ze een vreselijk ongeluk. Wij zijn alles wat we nog hebben, Opaatje en ik.
‘Hmmm,’ zeg ik, ‘heerlijk, Opaatje, echt heerlijk.’
‘Effe kijken of je vooruitgang boekt. Zeg ’ns waar ie vandaan komt.’
En als inleiding zeg ik hem elke keer weer zijn zinnetje: ‘Het is een vrucht van elk seizoen, die de geur van haar reizen meedraagt…’
Opaatje glimlacht.
En daarna zeg ik zomaar iets, alles wat in me opkomt.
‘Hij is droog als een zuiderse wind, licht als een zijden sjaaltje, hij zit boordevol zonlicht, Opaatje… Ik weet niet precies waar hij vandaan komt, maar ik weet zeker dat hij in Afrika is geweest.’
En Opaatje glimlacht.
‘Je wordt steeds beter, Nicolas. Je wordt steeds beter…’

In het dorp houdt iedereen van Opaatje. Ik weet niet of dat echt om hemzelf is, of omdat Omaatje dood is.
Ze houden ook van mij.

Op een keer zei de juf op school: ‘Morgen brengen jullie een opmerkelijk voorwerp mee.’
Na school liep ik het chalet binnen waar Opaatje en ik wonen en vroeg: ‘Zeg ’ns, Opaatje, wat wil dat eigenlijk zeggen, “opmerkelijk”?’
‘Is het dringend?’ antwoordde hij, terwijl hij zijn potten bleef afstoffen.
‘Eigenlijk wel,’ zei ik, ‘het is voor morgen.’
‘Kom, we zoeken het even op in het woordenboek…’
Verdorie, ik moet morgen een opmerkelijk ding meebrengen naar school.
En eerlijk waar, hoezeer ik mijn hersenen ook pijnigde, ik had geen flauw idee wat ik kon meenemen. Een kei met een vreemde vorm? Een zeldzaam dier? Zoals een beer bijvoorbeeld. Een beer, dat zou pas opmerkelijk zijn… Maar goed, ik moest realistisch blijven, het was erg twijfelachtig dat ik diezelfde avond nog een beer kon vinden en hem temmen, zodat ik hem de volgende dag mee kon nemen naar school.
Maar ik zag wel dat grootvader een idee had.
‘En als je hun een stuk uit mijn verzameling liet zien?’
Ik bleef een lange poos zwijgend zitten. Ik zag me al voor de klas staan met mijn lege pot, terwijl ik mijn vriendjes uitlegde dat mijn grootvader wolken verzamelde… Voor wie zouden ze me houden? Pas toen ik zag dat er tranen stonden in de ogen van Opaatje, zei ik: ‘O ja, goed idee! Wil je dat ik zo’n pot meeneem? Ben je niet bang dat hij breekt?’
Hij gaf me een liefdevol tikje op de wang: ‘Natuurlijk kan ik je er eentje lenen, anders had ik het toch niet voorgesteld?’

Onderweg naar school bleef ik maar zoeken naar een kei, een buitengewone kei met een echt fantastische vorm. Nou ja, een opmerkelijke kei. Maar toen ik de schoolpoort bereikte, zat er nog niets in mijn tas, behalve een lege glazen pot. En ik had buikpijn zoals nooit tevoren. Opmerkelijke buikpijn.
Toen ik op mijn beurt op de verhoging stond om de klas te laten zien wat ik had meegebracht, werd ik opeens doodsbang. Want ja, de kinderen die voor me aan de beurt waren gekomen hadden echt opmerkelijke dingen laten zien: een stethoscoop, een haaientand, een eekhoorn… Het kostte me moeite om mijn pot uit mijn tas tevoorschijn te halen.
‘Nou, Nicolas, laat maar zien wat je hebt meegebracht,’ zei de juf.
Ik kon niet meer terug. Ik verzamelde al mijn moed, haalde mijn lege pot tevoorschijn. En ik liet hem aan de klas zien.
‘Euh… Wat heb je daar, Nicolas?’ vroeg de juf.
‘Een stukje wolk…’ antwoordde ik.
En toen ik mijn klasmakkers hoorde lachen, kreeg ik overal pijn. Allemaal, ze lachten allemaal. Toen begonnen mijn oren en mijn ogen te branden… Trouwens, ik geloof dat ik gehuild heb. Ik weet niet wat het meeste pijn deed: dat ze míj uitlachten, of mijn Opaatje. En ik had zo’n pijn dat ik liever dood wilde neervallen.
‘En waar zit je wolk dan, Nicolas?’ vroeg een heel zacht stemmetje.
Opeens hield het lachen op. Sophie Soelaas had de vraag gesteld. Het meest verlegen meisje van de klas, zij die haast nooit haar mond opendeed.
‘Grootvader plukt ze al jarenlang.’
‘En hoe plukt hij ze?’ vroeg ze nog.
Daarop begon ik alles te vertellen, de bomen, de ochtend, de glazen potten, de etiketten, het proeven en ‘Hmmm, wat is het lekker’, de reizen, en natuurlijk vergat ik het zinnetje niet.
Sophie nam opnieuw het woord. In de klas hadden we dat nog nooit meegemaakt…
‘Mag ik even proeven, alsjeblieft?’
Zelf wist ik goed dat er niets in mijn pot zat. Maar omdat ze met een mooie glimlach ‘alsjeblieft’ had gezegd, kon ik geen nee zeggen.
‘Doe maar.’
Ze keek de juf aan, die haar met een hoofdknikje liet opstaan om zich bij me op de verhoging te voegen, en onder de nieuwsgierige blikken van alle leerlingen kwam ze dichterbij.
Ik draaide mijn pot open. Met haar blik op mijn ogen gericht stopte ze haar hand erin en gaf me een knipoog. Ze bracht een handvol leegte naar haar mond en deed daarna alsof ze erop kauwde.
‘Hmmm, ik heb nog nooit zoiets lekkers gegeten.’
En ze stak beide handen in de pot en smulde gretig van de wolk. Zelf wist ik niet meer waar ik het had. Ik barstte haast van het lachen toen de juf riep: ‘Dat volstaat, Sophie, je mag niet alles opeten, laat je vriendjes ook even proeven.’
Ik keek in de pot en zei, op teleurgestelde toon: ‘Te laat. Volgens mij heeft Sophie alles opgegeten.’

Tijdens de speeltijd liep ik naar Sophie toe.
‘Dank je’, zei ik, ‘Je bent heel moedig geweest.’
‘Geeft niet… Weet je, voor vandaag had ik nog nooit wolken gegeten.’
‘Hoezo, geloofde je dan…?’
‘St’, zei ze en legde een vinger op mijn lippen.
Daarna pakte ze me bij de hand en trok me mee naar een afgelegen hoekje op de speelplaats.
En daar zoende ze me op de mond.

Ik, mijn hart leek het op dat moment bijna te begeven. Ik was helemaal vergeten waar ik was. Ik deed mijn ogen weer open en zag Sophie voor het eerst in mijn leven… Ik zag haar zoals ik haar vroeger nooit had gezien.
Op mijn mond proefde ik nog de smaak van haar lippen, zachte, frisse en wat zoete lippen. Ik zei bij mezelf: ‘De liefde is een vrucht van elk seizoen, die de geur van haar reizen meedraagt…’
Ik had zopas de wolk van mijn leven gevonden.
De wolk die Opaatje moest missen.