‘Durand. Louise. Vanwege mevrouw Rênal.’
Achterdochtig trok de politieagent zijn wenkbrauw op. Louise vond alles heel bizar. De agent met zijn babyface. De kerstboom die fel stond te flikkeren
... [+]
Ik heb geen idee wie het absurde spel heeft bedacht. Maar sinds ik oud genoeg ben om eraan deel te nemen, bestaat het Kerstritueel altijd hieruit: elke genodigde moet een buitengewoon verhaal vertellen, waar of verzonnen, waarin hijzelf een rol heeft gespeeld. De overige disgenoten moeten raden of het echt gebeurd is of niet. De verzamelde familieleden stemmen wie de beste verbeelding heeft, waarna de gelukkige met de surprise naar huis mag gaan.
Elk jaar opnieuw vreesde ik het beslissende moment waarop ik steevast het mikpunt werd van de spot. De eeuwige verliesster. Zij die haar leven niet zozeer leefde als wel droomde. Omdat ik niet in staat was te liegen (toch niet zonder knalrood te worden) bestond mijn buitengewone verhaal erin (in topjaren) dat ik op straat een stukje van vijf cent had gevonden of de verbluffende durf aan de dag had gelegd me in een naburige wijk te wagen. Anekdotes die bespottelijk klonken naast de verhalen van oom Henri over zijn poolexpedities of de onwaarschijnlijke ontmoetingen van mijn nicht Emma. Daarbij komt nog dat ik nooit geluk heb gehad. Behalve een keer. Een keer, waardoor al mijn dagen van ongeluk als sneeuw voor de zon verdwenen. Net als alle schimmige avonturen verteld door de voorbije en toekomstige generaties. Dit is wat ik op 24 december jongstleden heb verteld, in aanwezigheid van tien paar spottende en sceptische ogen – zo zagen ze er althans uit aan het begin van mijn verhaal.
‘Die bewuste dag rukte ik me, zoals elke zaterdagochtend, moeizaam los uit mijn spannende boek om de post te halen. De extreme finesse waarmee de postbode die in mijn brievenbus had gekeild, had me teruggevoerd naar de verdomde werkelijkheid. En zoals elke zaterdagochtend had de openlijk minachtende blik die mijn buurvrouw me toewierp mijn slechte humeur op de spits gedreven. Tussen de reclamefolders en de facturen zat een brief die mijn aandacht trok. In eerste instantie viel het aparte, gestileerde, kloeke handschrift me op, pas daarna zag ik de naam van de geadresseerde. Mijn buurvrouw. In hoogsteigen persoon. Jullie weten allemaal dat ik van nature erg eerlijk en goedhartig ben, iets wat sommigen van jullie interpreteren als ‘onthutsend naïef’. Jaja, ik weet het. Geef het maar toe, Emma. Nu is het zo dat mijn onschuldige grootmoedigheid, in elk geval jegens mijn buurvrouw, was verzwonden door vijf jaar van wekelijkse misprijzende blikken. In een vlaag van tomeloze nieuwsgierigheid scheurde ik de envelop open en las het volgende:
Lieve vriendin,
Sta me toe u zo te noemen, ook al kent u me niet, wat – dat hoop ik toch – zal worden verholpen door deze evenzeer eerlijke als onbezonnen brief. Ik ben een onvoorwaardelijk en wanhopig romaneske persoon, die je misschien wel als anachronistisch kunt bestempelen, iemand die waanzinnige risico’s durft te nemen en vurig verlangt in de magie van het leven te kunnen geloven. Zelfs, ik geef het toe, als de omstandigheden niet altijd in het voordeel van dat leven pleiten. En nog minder in het voordeel van mijn leven. Uit provocatie of omdat ze het beu zijn dat ik vrijgezel ben gebleven hebben mijn vrienden besloten het halsstarrige toeval een handje te helpen. Daar om hebben dit krankzinnige plan uitgewerkt: ze willen een persoon – en haar adres – vinden, die bij me in de smaak zou vallen en haar een brief bezorgen die ik zou hebben geschreven. Allemaal zonder dat ik haar heb gezien. Om de een of andere duistere reden hebben ze u uitgekozen, u, en ik hoop dat uw aanwezigheid zal bewijzen dat dit terecht was. Als ik u zei dat ik niet helemaal van enige charme verstoken ben, zou u me vreselijk pretentieus vinden. Dus zeg ik gewoon dat ik hou van onzinnige coïncidenties en zekerheden, van de lome streling van een zomerbries, het extatische en oneindige droevige ogenblik voor je de laatste bladzijden van een boek verslindt, het heimelijke gevoel van wedergeboorte dat gepaard gaat met de winterzonnewende, de veelzeggende stilte als twee blikken door elkaar worden betoverd, van stafrijmen, van weemoed, van geestdriftige en melancholische mensen. En van paradoxale mensen. En wie weet, ooit ook van u … Indien u dat te weten wilt komen, kunt u me om negen uur ’s avonds vinden op de Pont des Arts. Elke avond zal ik daar op u wachten.
Een nieuwe vriend. Misschien…
Ik trilde over mijn hele lichaam. Maar mijn besluit stond vast. Een week later trok ik, gespannen, naar de Pont des Arts. Ik had het gevoel dat de lucht van Parijs nooit eerder zo geladen was geweest met magnetische elektriciteit, met onnoemelijke mogelijkheden, met waanzinnige dromen. In het licht van een lantaarnpaal zag ik op de haast volledig verlaten brug hoe een gedaante zich losmaakte en zich daarna naar me wendde. Als gehypnotiseerd liep ik ernaartoe. En… Maar Solal kan het jullie beter vertellen dan ik’, zei ik, terwijl ik me naar de voordeur omdraaide.
Tien paar ogen bootsten me na. Net als de anderen hield ik mijn adem in. Alle ogen waren aan de deur gekluisterd. Een tel. Tien. Een minuut. De deur ging niet open. Ten slotte barstte een aanvankelijk aarzelend, maar daarna daverend applaus los.
Op de terugweg via de besneeuwde, bedrieglijk witte en onschuldige straat, met een enorme pluchen beer onder mijn arm (mijn discrete trofee), proestte ik het uit. Dol van vreugde. Ik dacht terug aan de halve leugen waarmee ik iedereen had overdonderd. En bedot. Ik dacht terug aan de brief (in grote lijnen dezelfde als het epistel dat ik had voorgelezen) die ik had gestuurd naar een onbekende man. Omdat ik razend van verlangen was om echt te leven, omdat ik eindelijk revanche wilde nemen voor de misprijzende blikken van de buurvrouw en de minachting van mijn familieleden. Omdat ik bij een administratieve dienst weliswaar niet zijn gezicht had gezien, maar toch zijn innemende stem had gehoord, zijn adres, zijn naam had opgevangen. Omdat Solal meer was dan een voornaam: een opwindende belofte. Ik dacht eraan hoe ik met een smachtend en tegelijkertijd schuldig gevoel had staan wachten op de Pont des Arts. Ik dacht aan de voetstappen van Solal waarop ik had gewacht, die ik daarna had gehoord, trillend van de emotie. Aan zijn hand die zich verlangend in mijn hand had genesteld, met tegenover ons de verwoestende schoonheid van Parijs. Een geschenk. Ik mijmerde dat het leven prachtig romanesk kan zijn als je het zelf uitstippelt, dat de verbeelding een onschatbare kracht is en dat ik dat, zonder ons duistere Kerstritueel, nooit zou hebben beseft. Ten slotte moest ik denken aan de onweerstaanbare stem en hand die op me wachtten en die me voortaan elke zaterdagochtend beletten te lezen en het gekletter van de brievenbus te horen. En van de werkelijkheid.