Ik wacht op Bernard. Hij had er om 10.30 u. al moeten zijn en het is 10.32 u. Dat is niet normaal, Bernard komt nooit te laat.
Trouwens, als ik soms een beetje blijf treuzelen voor we aan onze dagelijkse partij beginnen, veegt Bernard me met groot plezier de mantel uit.
Hij zegt: ‘Hoe zit het, meneer de Arabier, probeer je de lui die je voor nietsnut uitschelden soms gelijk te geven?’ Ik beperk me tot een glimlach, wat hem nog meer op de heupen werkt.
Bernard is mijn vriend, de enige die ik ooit heb gehad, we hebben er nooit iets over gezegd, maar ik ga ervan uit dat echte vrienden elkaar niet hoeven te zeggen dat ze vrienden zijn… Dat denk ik toch.
Sinds twee jaar zien we elkaar haast elke dag aan onze schaaktafel. Het is niet echt onze tafel, maar omdat wij ze als enigen gebruiken, voelt het zo aan. Elke ochtend loop ik omstreeks 10.20 u. naar Café du Commerce om twee meeneemkoffies te bestellen, een zwart zonder suiker en een met suiker en een vleugje melk, daarna voeg ik me aan tafel bij Bernard, die meestal de pionnen al op het bord heeft gezet. We brengen de ochtend door met spelen en discussiëren. We hebben het over het weer, de paardenwedrennen, het voetbal – dat is gek, want ik ben voor Paris Saint-Germain en hij voor Marseille, dus daar kibbelen we vaak over. Bernard zegt altijd: ‘Waarom supporter je voor het team van die sukkels, Mahmoud? Hier in het zuiden moet iedereen voor Olympique Marseille zijn.’
Altijd weer komt het ter sprake en altijd weer moet ik hem uitleggen dat ik dertig jaar aan één stuk in de fabrieken van Boulogne-Billancourt heb gewerkt en dat iedereen daar voor PSG was. Maar hij luistert nooit, hij zegt dat ik er niets van snap. Hoe dan ook, als je met Bernard praat, krijgt hij altijd het laatste woord. Ik kan daarmee leven, van mij mag hij gelijk hebben. Bij het schaken daarentegen is het altijd erg spannend, we kennen de manier waarop de ander speelt zo goed dat één partijtje soms verschillende dagen kan duren.
Vreemd genoeg weten we vrijwel niets van elkaar, van ons vroegere leven bedoel ik. Ik denk dat het hem niet interesseert, mij ook niet trouwens.
Toen ik met pensioen ging en in het zuiden kwam wonen, kende ik hier niemand. Ik miste de zon vreselijk, en ook al is de zon van het zuiden van Frankrijk niet helemaal dezelfde als de Algerijnse zon, volgens mij doet ze het lang niet kwaad.
Het pensioen is iets raars, ik beweer niet dat ik er niet van moet hebben, ik zeg alleen dat het raar is. In de Renault-fabriek waren al mijn werkmakkers blij toen ze mochten ophouden met werken, ze vertelden wat ze in hun vrije tijd zouden doen, genieten van hun vrouw en kinderen. Maar zelf heb ik vrouw noch kinderen. Niet dat ik die nooit heb gewild, het is er alleen nooit van gekomen. En toen ik opeens met pensioen was, wist ik niet goed wat te doen.
Nordine had me de raad gegeven om naar Algerije terug te keren. Nordine is mijn broertje, ik ben dol op hem; hij is trouwens de enige familie die ik nog heb. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat Algerije voor mij een afgesloten hoofdstuk is, dat ik te veel slechte herinneringen heb aan het land. Hij weet het niet meer, hij was nog te klein toen onze ouders stierven. Ik wil niet terugkeren, nooit. Ik ben een Fransman geworden.
Maar hoe zit het met Bernard? Het is al 10.37 u., onze koffie wordt koud. Ik zal om nieuwe moeten gaan… Ik kan maar beter mijn kopje uitdrinken, anders wordt hij slecht. Maar als ik dat doe en Bernard dan op de proppen komt, neemt hij het me misschien kwalijk. Nou ja, in dat geval zeg ik gewoon dat hij maar op tijd moest komen. Trouwens, ik betaal altijd. Ik giet mijn koffie in een teug naar binnen… en daarna zijn kopje.
Ik haat het te moeten wachten zonder iets te doen, de mensen staren me aan en vragen zich af wat ik daar uitvoer. Ze denken vast dat ik me verveel, of dat ik achterlijk ben. Ik vind het niet prettig als de mensen me in de gaten houden. De Parijzenaar draagt de Arabier niet echt in zijn hart, maar in het zuiden is het nog erger. Toen ik pas in het dorp was aangekomen, hoorde ik de mensen vaak achter mijn rug smoezen. Ze vroegen zich af wat een Arabier bij hen kwam uitrichten. Ik voelde me rot, tenslotte was het waar, ik was ‘bij hen’ komen wonen. En op een dag ben ik Bernard tegengekomen.
Ik kan me die dag nog levendig herinneren, het was een dag zoals vandaag, prachtig weer, heel warm. Een groepje oude mannen speelde petanque op het plein en ik keek toe in de mening dat ze me uiteindelijk zouden vragen om mee te spelen. Maar dat hebben ze nooit voorgesteld.
En toen is Bernard aangekomen, die vroeg of er bij ze iemand was die kon schaken. Ze zeiden allemaal van nee, en een van ze zei, zomaar, voor de grap: ‘Vraag het aan de Arabier, die moet dat kunnen.’
Iedereen schoot in de lach, behalve Bernard. Wellicht had hij niet door dat het een grap was, want hij kwam naar me toe gelopen.
‘Ze zeggen dat je schaakt?’ vroeg hij.
Ik beaamde dat, geen idee waarom, want ik had nog nooit van mijn leven schaakgespeeld. Voor het eerst stelde iemand uit het dorp me voor iets te doen en die gelegenheid zou zich misschien nooit meer herhalen. Hij glimlachte en trok me mee naar het parkje naast de petanquebaan. We gingen aan de schaaktafel zitten, in de schaduw van de oude eik. Ik was zo blij daar samen met hem te zitten, dat ik nog steeds niet durfde te zeggen dat ik niet kon schaken.
‘Wit of zwart?’
‘Zoals u verkiest, ik hou van allebei.’
‘Dan neem ik zwart, ik heb liever zwart.’
Ik knikte om te laten merken dat ik het begreep en keek hoe hij de stukken opstelde. Ik was in paniek, ik zei bij mezelf dat hij snel door zou hebben dat ik gelogen had en dat hij nooit meer met me zou willen spelen. Nadat hij de pionnen had opgesteld, keek hij me een paar tellen strak aan. Ik weet niet hoe, maar ik denk dat hij wist dat ik het spel niet kende.
Hij veegde zijn pionnen bijeen en stond zonder een woord op. Toen hij wegging had ik zin om te huilen. De oude mannen van de petanquebaan lachten me uit. Ik zei bij mezelf dat ik in Parijs had moeten blijven.
Omdat ik toch niets anders te doen had, was ik de volgende dag naar het park teruggekeerd. Ik stond naar het spel van de oude mannen te kijken toen Bernard kwam opdagen. Hij stapte zonder iets te zeggen naar me toe en overhandigde me een versleten boekje. Nog voor ik iets kon zeggen, was hij alweer verdwenen. Ik keek naar het boekje, het was helemaal verkreukt en je kon de titel amper lezen: Schaken voor beginners. Ik kan moeilijk beschrijven wat ik toen voelde. Volgens mij had niemand ooit zoiets voor me gedaan.
10.40 u. en nog steeds geen Bernard te zien, ik begin me grote zorgen te maken. Ik volg de laan door het park tot aan Café du Commerce en druk mijn voorhoofd tegen de ruit om te zien of hij niet binnen zit… Helaas. Ik zou hem graag thuis opzoeken, maar ik weet niet waar hij woont. Er moet iets tussen zijn gekomen, ik zal morgen terugkeren.
Drie dagen later, toen ik de krant las, vernam ik de dood van Bernard. In de overlijdensrubriek stond: ‘Met droefheid meldt de oud-strijdersvereniging van Algerijegangers uit de Var u het overlijden van Bernard Gillot op achtenzeventigjarige leeftijd.’
Ik vraag me af wie er voortaan met me zal willen schaken…