Hij kon het nog steeds niet geloven. Hij had er zo naar verlangd, en uiteindelijk was ze teruggekeerd. Jeanne was er, op het terras, languit op een chaise longue. Ze was zo mooi. De wind tilde ... [+]
Stilletjes sluip ik de trap af. Ik maak het licht aan in de keuken. Het lijkt wel alsof de tijd stilstaat. Rijen koperen pannen tegen de muur, faiencemokken, kopjes en borden op de rekken, opscheplepels, houten lepels in een stenen pot, allemaal wachten ze verstard op het moment waarop ze door een hand worden vastgepakt. Alleen het wandhorloge laat zijn vertrouwde tiktak horen.
Ik vul de metalen waterkoker, zet hem op het gasvuur. Ik haal de goudgebakken, knapperige homp brood uit de theedoek, snijd twee mooie sneetjes af die ik in de broodrooster schuif. Ik doe de deur van de houten kast open, grijp naar de glazen pot met het label dat me doet denken aan de etiketten die ik op mijn schoolschriften plakte. In een fijn, rond handschrift staat er: ‘Rabarberjam van Mamina'. Mijn grootmoeder, aan wie ik zoveel te danken heb, slaapt nog op de eerste verdieping.
De waterkoker begint te zingen, het brood springt goudkleurig, krokant uit de tooster op. Met een vol dienblad duw ik de deur open die op het terras uitkomt en ga aan tafel zitten. De plek wordt spaarzaam verlicht door het plafondlicht in de keuken, zodat er nog overal schaduwen zijn. Ik giet de thee in mijn mok. Zijn vluchtige rookslierten laten een zachte bergamotgeur vrij. Ik spreid de rabarberjam op mijn boterham open. Boter is overbodig, de jam volstaat om het brood op smaak te brengen.
Ik voel hoe de nog koele nachtelijke lucht als een zuchtje ontsnapt. De hemel klaart op, dost zich uit in een roze tooi. Ik ben klaar. Ik wacht vol ongeduld. De langverwachte oranje cirkel komt tevoorschijn en ik bijt met gretige tanden in mijn boterham. Het is mijn gelukkige ochtendstond, alleen van mij. Het geprivilegieerde ogenblik dat ik koester, telkens als ik het land van mijn kindertijd bezoek. Een explosie van smaak in mijn mond, de zurige scherpte van de rabarber en de knapperigheid van het geroosterde brood. Met alerte smaakpapillen geniet ik van elke hap terwijl mijn ogen, die het schouwspel nooit moe worden, het ontwaken van de wilde, zo beminde natuur als betoverd bijwonen. Ik laat me opnemen in de bubbel en opdat hij niet te snel open zou spatten, houd mijn adem in.